Waarom hebben mensen huisdieren? Mensen hebben altijd al met dieren samengeleefd, omdat dieren in veel opzichten
nuttig zijn. Dieren leveren voedsel, bescherming, status, kleding, warmte of bemesting. Maar huisdieren worden
tegenwoordig vooral gehouden als gezelschap. Voor de sociale functie dus.
In veel onderzoek is gebleken dat ook de sociale functie die huisdieren vervullen nuttig is voor mensen. Het houden
van huisdieren bevordert onder meer de ontwikkeling van kinderen, de gezondheid en sociale contacten tussen mensen onderling.
Ethologie.nl heeft onderzoek gedaan naar de sociale functie van huisdieren. Op deze pagina vindt u de resultaten van het
onderzoek. Om te zien hoe sterk u zelf aan uw huisdier gehecht bent, kunt u een korte
vragenlijst invullen. U ziet dan meteen de vergelijking met andere soorten huisdieren en andere invullers.
De vragenlijst is tussen half mei en eind juli 2012 in totaal 633 keer ingevuld, door 596 verschillende mensen.
Van de invullers is 13% Belg en 84% Nederlander (3% overig). Vrouwen waren met 92% sterk oververtegenwoordigd.
De leeftijd van de invullers loopt uiteen van 5 tot 78 jaar.
Invullers zijn uitsluitend via Internet en met name via huisdieren websites geworven. De resultaten van het onderzoek
zijn mogelijk niet representatief voor alle huisdieren bezitters. Het is aannemelijk dat mensen die uit eigen beweging
geïnteresseerd zijn om een onderzoek zoals dit in te vullen, een andere relatie met hun huisdier hebben dan niet-invullers.
Alle hieronder genoemde resultaten hebben betrekking op de mensen die het onderzoek ingevuld hebben.
Aan invullers is een serie vragen voorgelegd die tot doel had om de sociale functie van hun huisdier te meten,
bijvoorbeeld: "Ik praat tegen mijn huisdier". Het meerkeuze antwoord was:
nooit
soms
wekelijks
dagelijks
Op basis van alle antwoorden samen, is per invuller een score berekend. Daarbij is gebruik gemaakt van het Partial Credit
Model. Van alle soorten, zijn voor honden en katten de meeste vragenlijsten ingevuld. Daarbij scoren honden gemiddeld hoger.
We stellen het gemiddelde voor honden gelijk aan 60 en het gemiddelde voor katten aan 50. Vergelijk dit bijvoorbeeld
met de schaal voor temperatuur, waarbij het vriespunt aan 0 en het kookpunt aan 100 gelijkgesteld wordt.
De onderstaande tabel toont per soort huisdier het aantal ingevulde vragenlijsten en de gemiddelde score. Soorten waarvoor
minder dan 30 vragenlijsten ingevuld zijn, worden samengevoegd met andere soorten.
Tabel. Aantal ingevulde vragenlijsten en gemiddelde score naar soort huisdier
soort
aantal
gemiddelde
hond
119
60.0
kat
267
50.0
rat
51
48.5
vogels (parkiet, papegaai, agapornis, ...)
35
42.6
overige zoogdieren (fret, hamster, ...)
30
41.8
cavia
89
36.8
konijn
36
35.1
overige dieren (schildpad, vis, ...)
6
-21.1
Na honden en katten, lijken ratten de huisdieren te zijn die het meest een sociale functie vervullen. Hekkensluiters zijn,
niet verbazend, schildpadden en vissen met zelfs een score onder nul.
De score hangt niet alleen van het soort huisdier af, maar ook van het baasje. De tabellen hieronder tonen de aantallen
invullers en gemiddelde scores van baasjes met verschillende kenmerken. Wanneer één persoon meerdere vragenlijsten
ingevuld had, is voor die persoon het gemiddelde van de ingevulde vragenlijsten genomen.
Tabel. Aantal invullers en gemiddelde score naar geslacht
geslacht
aantal
gemiddelde
v
547
48.4
m
49
39.3
Vrouwen scoren flink hoger dan mannen. De sociale functie die huisdieren vervullen
is sterker bij vrouwen. Het verschil is met bijna 10 punten ongeveer even groot als het verschil tussen hond en kat.
Tabel. Aantal invullers en gemiddelde score naar leeftijdscategorie
leeftijd
aantal
gemiddelde
0-9
5
41.5
10-19
55
40.4
20-29
178
46.2
30-39
105
46.8
40-49
137
48.6
50-59
75
52.5
60-69
32
53.4
70-79
9
57.7
Er is een onmiskenbare stijging van de de score met het klimmen van de leeftijd. De sociale functie die huisdieren vervullen
is sterker bij oudere mensen. Het verschil tussen de jongsten en de oudsten bedraagt ongeveer 15 punten.
Tabel. Aantal invullers en gemiddelde score naar aantal personen in het huishouden
personen
aantal
gemiddelde
1
140
48.2
2
278
50.6
3
63
47.4
4
75
38.7
5 of meer
40
42.1
Personen in grotere huishoudens (4 of meer personen) blijken minder sterk aan hun huisdier gehecht te
zijn dan personen in kleinere huishoudens. Het verschil is bijna 10 punten.
Tabel. Aantal invullers en gemiddelde score naar aantal uren werk/school per week
uren
aantal
gemiddelde
0
113
53.7
1 tot 16
104
48.8
17 tot 32
202
47.7
meer dan 32
177
42.9
Voor mensen die minder uren werken, vervult het huisdier duidelijk een sterkere sociale functie. Het verschil tussen niet
werken en fulltime werken, is ruim 10 punten.
Bij het interpreteren van deze resultaten is het van belang om ook te kijken naar het soort huisdier dat baasjes met
een verschillende achtergrond hebben. Want een hoge score bij vrouwen zou bijvoorbeeld veroorzaakt kunnen worden doordat
vrouwen relatief vaker een hond hebben. Daarom hieronder het aantal huisdieren naar geslacht van de baasjes
(alleen de huisdieren waarover vragenlijsten ingevuld zijn, staan in de tabel).
Tabel. Soort huisdier naar geslacht
man
vrouw
cavia
4 (4%)
85 (96%)
overige zoogdieren (fret, hamster, ...)
1 (3%)
29 (97%)
hond
9 (8%)
110 (92%)
kat
25 (9%)
242 (91%)
konijn
1 (3%)
35 (97%)
vogels (parkiet, papegaai, agapornis, ...)
7 (20%)
28 (80%)
rat
0 (0%)
51 (100%)
overige dieren (schildpad, vis, ...)
2 (33%)
4 (67%)
In dit onderzoek is er qua honden en katten niet veel verschil tussen mannen en vrouwen. Want evenals bij het totaal over
alle invullers is ongeveer 8% van de eigenaren man. Mannen zijn in dit onderzoek minder vaak
eigenaar van rat, konijn, cavia en overig zoogdier en juist vaker eigenaar van een vogel of overig dier.
Met een aanvullende analyse is nagegaan of het soort huisdier een verklaring kan zijn voor de verschillen in score tussen
baasjes. In die analyse is voor elk dier de gemiddelde score van de soort ingevuld (hond 60, kat 50, etc.), zodat de
verschillen in score tussen baasjes puur een gevolg zijn van verschillend huisdierbezit. Onderstaande tabel toont voor alle
achtergrondgegevens in hoeverre de verschillen toe te schrijven zijn aan verschillen in huisdierbezit.
Tabel. Verschillen tussen baasjes die toe te schrijven zijn aan huisdierbezit
Achtergrondgegeven
scoreverschil
verschil in score als gevolg van verschillend huisdierbezit
geslacht
9.1
1.4
leeftijd (60-69 vs 10-19)
13
10
huishouden (1 vs 5 of meer)
6.1
1.5
werk/school (0 vs meer dan 32)
10.8
2.9
De meeste verschillen zijn slechts voor een klein deel toe te schrijven aan een verschil in huisdierbezit. Een
uitzondering is het verschil tussen leeftijdscategorieën, daarvan kan het grootste deel verklaard worden door het soort
huisdier dat men bezit. Overigens maakt dat het resultaat niet minder interessant: blijkbaar hebben oudere mensen andere
soorten huisdieren, waaraan ze meer gehecht zijn. In onderstaande tabel het aantal huisdieren naar leeftijdscategorie van de
baasjes.
Tabel. Soort huisdier naar leeftijdscategorie
0-9
10-19
20-29
30-39
40-49
50-59
60-69
70-79
cavia
1
22
28
15
20
2
1
0
overige zoogdieren (fret, hamster, ...)
0
4
16
4
4
1
1
0
hond
0
8
34
22
29
15
8
3
kat
3
3
53
53
71
57
21
6
konijn
0
7
15
5
5
4
0
0
vogels (parkiet, papegaai, agapornis, ...)
0
6
8
9
9
2
1
0
rat
0
6
35
4
5
1
0
0
overige dieren (schildpad, vis, ...)
1
1
4
0
0
0
0
0
Deze gegevens kunnen per rij of per kolom vergeleken worden. In de eerste rij (cavia, een laag scorend dier) valt op
dat jonge personen (jonger dan 30) oververtegenwoordigd zijn. In de laatste kolom (70-79 jaar) valt op dat alleen honden
en katten voorkomen (de hoogst scorende dieren).
Bij het samenstellen van de vragenlijst zijn verschillende aspecten van de sociale functie verwerkt, die in de
vragenlijst aan bod komen: lichamelijk contact, communicatie, reciprociteit (wederzijdse relatie), conflict en betrokkenheid.
Met Principale Componenten Analyse is nagegaan of deze aspecten inderdaad te onderscheiden zijn.
De vragen die bedoeld zijn om conflict te meten, onderscheiden zich het sterkst van de andere vragen. Voor het berekenen
van de scores moesten deze vragen zelfs buiten beschouwing gelaten worden, omdat ze niet op dezelfde manier als de andere
vragen bijdragen aan het meten van de sociale functie. Het gaat om de volgende vragen:
Ik erger me aan mijn huisdier
Ik corrigeer ongewenst gedrag van mijn huisdier
Mijn huisdier is bang voor mij
De samenhang in de overige 12 vragen was wél sterk genoeg voor het berekenen van scores. Maar de structuur van de aspecten
blijkt anders te zijn dan vooraf bedacht. Het aspect communicatie wordt, op basis van de analyseresultaten, aangevuld
met één vraag die bedoeld was om reciprociteit te meten:
Mijn huisdier reageert als ik tegen hem/haar praat
Ik praat tegen mijn huisdier
Ik merk dat mijn huisdier me herkent (reciprociteit)
Ik merk dat mijn huisdier zijn/haar naam herkent
Naast deze twee aspecten die duidelijk terug te herkennen zijn, lijken er twee niet vooraf bedachte aspecten te bestaan.
Ten eerste de volgende drie vragen, die we achteraf interpreteren als 'verzorging van het huisdier':
Mijn huisdier eet uit mijn hand (lichamelijk contact)
Ik koop extraatjes voor mijn huisdier (betrokkenheid)
Mijn huisdier waardeert wat ik doe (reciprociteit)
Ten tweede de volgende drie vragen, die we achteraf interpreteren als 'het huisdier is een maatje'. Dit aspect is de tegenhanger van
de vraag 'Mijn huisdier is bang voor mij' van het aspect conflict. En dit aspect hangt wat sterker samen
met het aspect communicatie dan met de rest van de schaal:
Ik knuffel mijn huisdier of het zit op schoot (lichamelijk contact)
Ik speel met mijn huisdier (betrokkenheid)
Mijn huisdier verkiest mij boven andere mensen (reciprociteit)
De twee vragen die nog overblijven kunnen niet bij een bepaald aspect ondergebracht worden. Beide vragen hangen overigens
duidelijk sterker dan gemiddeld samen met de totale schaal:
Ik ben trots op mijn huisdier (betrokkenheid)
Ik heb behoefte om bij mijn huisdier te zijn (lichamelijk contact)
De vragen naar conflict zijn bij het berekenen van de scores niet meegenomen omdat het aspect conflict te sterk verschilt
van de andere aspecten van de sociale functie. Het aspect van conflict biedt wel een interessante tweede dimensie om
soorten te vergelijken. Daarom wordt hieronder per soort de sociale functie (gemiddelde score op basis van de 12 vragen)
afgezet tegen de gemiddelde score op het aspect conflict.
Figuur. sociale functie en conflict naar soort
Het is duidelijk dat soorten die een grotere sociale functie vervullen, ook meer conflict opleveren. Een hond heeft de
sterkste sociale functie, maar met een hond ervaart het baasje ook de meeste conflicten. De overige dieren (schildpad,
vis) aan het andere uiterste hebben nauwelijks een sociale functie, maar zorgen ook nauwelijks voor conflicten. Er kan een
lijn van linksonder naar rechtsboven getrokken worden, die het verband tussen sociale functie en conflict uitdrukt.
Daarbij zijn rat en cavia soorten die, gegeven hun mate van sociale functie, relatief weinig conflict opleveren.
Adaptief testen (ook wel CAT, Computerized Adaptive Testing) is een techniek die helpt om vragen te selecteren die een
maximale hoeveelheid informatie opleveren. Meer informatie over deze techniek vindt u op
www.rogatio.nl/cat.
Door middel van simulaties is vastgesteld dat de efficiëntie van het huisdieren toeneemt door de vragen te selecteren met
computerized adaptive testing. De score kan (met 5 vragen) anderhalf keer preciezer gemeten worden met een adaptieve test.
Dit is gebaseerd op de volgende resultaten: Met gesimuleerde scores (uniform tussen 30 en 70) is de gemiddelde meetfout na alle
(12) vragen 6.8 punten. In een simulatie op basis van de onderzoeksdata is de gemiddelde meetfout na 5 willekeurige vragen
15.4 punten (ten opzichte van de score die met 12 vragen gemeten is). Na 5 vragen die met CAT geselecteerd zijn,
is de gemiddelde meetfout 9.5 punten.
Voor het selecteren van de juiste vraag, is de 'moeilijkheid' van de vraag van belang. Voor de vragen in het huisdieren
onderzoek kan de moeilijkheid omschreven worden als "de hoeveelheid sociale functie die nodig is om een bepaalde frequentie
(soms, wekelijks of dagelijks) te bereiken". De onderstaande tabel toont voor elk van de vragen in het onderzoek de
gemiddelde moeilijkheid. Dit is het gemiddelde van de grenzen ('thresholds') tussen nooit/soms, soms/wekelijks en
wekelijks/dagelijks. Omdat het antwoord 'wekelijks' erg weinig gebruikt is, zeggen de individuele grenzen weinig
(er zijn 'reversed thresholds').
Tabel. Moeilijkheid van de vragen in het onderzoek
vraag
moeilijkheid
Ik merk dat mijn huisdier me herkent
-38.3
Ik praat tegen mijn huisdier
-32.7
Ik knuffel mijn huisdier of het zit op schoot
-20.7
Ik ben trots op mijn huisdier
-19.7
Ik heb behoefte om bij mijn huisdier te zijn
-16.8
Mijn huisdier reageert als ik tegen hem/haar praat
-15.9
Mijn huisdier waardeert wat ik doe
-2.0
Ik speel met mijn huisdier
0.2
Mijn huisdier verkiest mij boven andere mensen
9.5
Mijn huisdier eet uit mijn hand
15.0
Ik merk dat mijn huisdier zijn/haar naam herkent
16.1
Ik koop extraatjes voor mijn huisdier
27.6
In de tabel blijkt dat de moeilijkheid van de vragen (uitgedrukt op dezelfde schaal als de scores) flink lager ligt dan
de meeste scores. De vragen pasten dus niet optimaal bij de invullers, er werd veel in de hoogste categorie (dagelijks)
gescoord, met name bij de minst moeilijke vragen (bovenaan in de tabel). Een CAT-procedure zal nog efficiënter zijn in een
doelgroep die qua score dichter bij de moeilijkheid van de vragen ligt - dus bij invullers die een huisdier met een minder
sterke sociale functie hebben.
Gedurende de laatste twee weken van het onderzoek zijn de vragen van het aspect conflict vervangen door nieuwe vragen,
die moeilijker zijn dan de 12 bestaande vragen. Met deze moeilijkere vragen erbij wordt de CAT-procedure ook efficiënter
voor invullers met hoge scores. Omdat deze vragen nog niet door veel mensen ingevuld zijn, kan de
moeilijkheid alleen ongeveer geschat worden. Deze blijkt wel duidelijk hoger te liggen dan bij de overige vragen, zoals
hieronder weergegeven.
Tabel. Moeilijkheid van de extra vragen
vraag
moeilijkheid
Ik merk dat mijn huisdier weet hoe ik me voel
40
Met mijn huisdier heb ik per dag meer contact dan met mensen
50
Ik vertel mijn huisdier dingen die ik niet aan anderen vertel
60
Het model dat bij adaptief testen gebruikt wordt is slechts een benadering van de werkelijkheid. Want ten eerste bestaat 'de
sociale functie' uit meerdere aspecten. Deze worden tijdens de adaptieve test samengenomen in één score. Ten tweede kunnen
er vragen zijn die 'differential item functioning' (DIF) vertonen. Dat wil zeggen dat er vragen zijn die systematisch
verschillend beantwoord worden door subgroepen (soort, achtergrond) terwijl de totaalscore gelijk is. Er zijn nogal weinig
gegevens om goed voor DIF te testen, maar bij enkele vragen zijn er wel aanwijzingen voor DIF. Een voorbeeld is dat katten
op de vraag "Mijn huisdier waardeert wat ik doe" wat hoger (vaker dagelijks) scoren dan honden, terwijl de totaalscore
gelijk is. Dit is hieronder weergegeven.
Figuur. Voorbeeld van differential item functioning in de vraag "Mijn huisdier waardeert wat ik doe"
Hoewel dus bepaalde nuances - verschillen tussen aspecten van de sociale functie en DIF - buiten beschouwing blijven
tijdens de adaptieve test, is met de simulaties aangetoond dat de CAT-procedure helpt om anderhalf keer efficiënter te meten.
U kunt de adaptieve test zelf invullen op
www.rogatio.nl/cat/huisdieren.php.
Interessante huisdieren websites die de werving voor dit onderzoek steunden
Pet partners, voorheen delta society, is een internationale organisatie die gericht is op het verbeteren van de gezondheid van mensen, waarbij huisdieren een grote rol spelen.
Wetenschappelijke artikelen
Lonneke Schuurmans, Paul Calis, Sytse Zuidema. Aaien als therapie (AAT) De meerwaarde van dieren in het verpleeghuis TIJDSCHRIFT VOOR OUDERENGENEESKUNDE Volume 34, Number 2 (2009), 44-48, DOI: 10.1007/BF03081359
Wierenga-Van Beelen JJ. Social function of pets Tijdschr Diergeneeskd. 1977 Aug 15;102(16):992-996.
Endenburg, Nienke The Attachment of People to Companion Animals Anthrozoos: A Multidisciplinary Journal of The Interactions of People & Animals, Volume 8, Number 2, 1995 , pp. 83-89(7)
Siegel, Judith M. Stressful life events and use of physician services among the elderly: The moderating role of pet ownership. Journal of Personality and Social Psychology, Vol 58(6), Jun 1990, 1081-1086. doi: 10.1037/0022-3514.58.6.1081.
Clinton R Sanders (1990). The animal 'other': self definition, social identity and companion animals Advances in Consumer Research Volume 17, eds. Marvin E. Goldberg, Gerald Gorn, and Richard W. Pollay, Provo, UT: Association for Consumer Research, Pages: 662-668.
Stallones, Lorann; Marx, Martin B.; Garrity, Thomas F.; Johnson, Timothy P. Pet Ownership and Attachment in Relation to the Health of U.S. Adults, 21 to 64 Years of Age. Anthrozoos: A Multidisciplinary Journal of The Interactions of People & Animals, Volume 4, Number 2, 1990 , pp. 100-112(13).
Messent PR. Pets as social facilitators Vet Clin North Am Small Anim Pract. 1985 Mar;15(2):387-93.
R Lee Zasloff. Measuring attachment to companion animals: a dog is not a cat is not a bird Applied Animal Behaviour Science Volume 47, Issues 1–2, April 1996, Pages 43–48.
John Archer. Why do people love their pets? Evolution and Human Behavior Volume 18, Issue 4, July 1997, Pages 237–259.
Beth A. Van Houtte, Patricia A. Jarvis. The role of pets in preadolescent psychosocial development Journal of Applied Developmental Psychology Volume 16, Issue 3, July–September 1995, Pages 463–479.
Lisa Wood, Billie Giles-Corti, Max Bulsara. The pet connection: Pets as a conduit for social capital? Social Science & Medicine Volume 61, Issue 6, September 2005, Pages 1159–1173.
Erika Friedmann, Sue A. Thomas. Pet ownership, social support, and one-year survival after acute myocardial infarction in the Cardiac Arrhythmia Suppression Trial (CAST) ? The American Journal of Cardiology Volume 76, Issue 17, 15 December 1995, Pages 1213–1217