header

Gedrag van de zuidelijke glazenmaker Aeshna affinis

door Peter Geene


Samen met de bijna-tweelingbroer de Paardenbijter (Aeshna mixta) is dit de kleinste glazenmaker van de familie. Het is de enige soort waarvan bekend is dat geen echt open water noodzakelijk is, maar slechts drassig grasland. Verlandende en moerassige oeverranden hebben de voorkeur met liefst de luwte van een bosrand. De eerste indruk op zicht is die van een 'veel te blauwe' Paardenbijter, waarvan hij zich onderscheidt door het ontbreken van gele vlekjes en streepjes en doordat de zwarte tekening afsteekt tegen het blauw van vrijwel het gehele achterlijf, borststuk en ogen (mannetje). Het vrouwtje heeft groene ogen en gele vlekken op het bruine achterlijf.

aeshna
Eén van de Aeshna soorten

De soort kan zich in warme jaren flink uitbreiden en zij is in staat om snel een geschikt biotoop te vinden. De Zuidelijke glazenmaker leeft tamelijk onopvallend en vliegt rustig en laag over de vegetatie. Deze wat trage vlucht lijkt soms op die van een Keizerlibel. Vrouwtjes zitten veel verscholen in de oeverbegroeiing of de aangrenzende bosjes. De mannetjes vliegen soms in groepjes tussen de Paardenbijters. Over het algemeen vliegt affinis eerder dan mixta, al vanaf begin juni. De mannetjes bezetten kleine territoria langs de oevers en gaan regelmatiger zitten om te rusten, laag tussen de begroeiing.

Voortplanting is alleen waargenomen in de vlucht. Dit in tegenstelling tot het paringswiel van de Paardenbijter, dat meestal ergens in riet gaat hangen. De Zuidelijke Glazenmaker is de enige familiesoort die als tandem eieren afzet, zoals de juffersoorten doen (ook de Zuidelijke Keizerlibel Anax Parthenope doet dit in tandem; nog onvoldoende bekend is of dit typerend is voor de grotere zuid-Europese soorten). De eieren worden afgezet in beschutting of schaduw, in de drassige waterrand tot op enkele meters van de waterlijn verwijderd en komen pas na de winter uit.

Van de leefwijze van larven is niet veel bekend, ze leven vermoedelijk tussen de waterplanten of als die in het karakteristieke biotoop ontbreken, tussen riet- en graspollen verborgen. Dit kan verklaren waarom ze zo moeilijk gevonden kunnen worden. De larven overleven ook in tijdelijk droogvallende watertjes. (Vergelijkbaar met de Zwervende Pantserjuffer). Door de snelle groei tijdens de laatste stadia van vervelling, ligt het zwaartepunt van de ontwikkeling van de larven in de natte perioden van het vroege voorjaar en de zomer. De levenscyclus van de soort duurt soms ook twee jaar, dan moeten de larven een extra winter overleven.



- - Home - Contact - -